Jona 4.
(Decor: Een grote verdorde plant op het podium, misschien een soort hutje van bladeren en takken, dat duidelijk bouwvallig is en geen schaduw biedt. Jona komt van achter het podium op. Hij vertelt de afloop van de geschiedenis.)
Zo, hoe vindt u mijn villa? Mooi hè. En mijn tuin? (wijzend naar de verdord plant) Nou de aardigheid van kamperen gaat er zo wel af, met zulk materiaal, denkt u ook niet? Niet waterdicht, maar dat hoeft hier ook niet (kijkt naar boven) – dit is een bijzonder droog plekje, zoals u misschien wel weet.
Maar deze hut is ook niet zondicht! Dat was nou net wel de bedoeling. Er is niks zo aangenaam als schaduw in de hitte van de zon. Dan is zo’n hutje ook niet veel soeps hoor. Het geeft wel wat schaduw, dat wil zeggen, als hij een beetje stevig in elkaar steekt. Maar het is er ook stervensheet in. Nee, je kunt beter een plant hebben zoals deze ricinus – dat zit lekker, schaduw, een beetje wind – prima om te overleven. Maar ja, zo mocht het niet zijn.
Ik had dit spul gebouwd om te kijken wat God met Nineve zou gaan doen, weet u nog? De boodschap van oordeel had ik gebracht, zonder er lange preken bij te houden (helemaal tegen mijn aard in vanzelf, maar ja, zo moest het nou eenmaal). Toen ik klaar was op mijn manier dacht ik: Hoe vaak in je leven krijg je de kans een stad te zien omkeren? Misschien vindt u het ramptoerisme, maar ik wilde het wel eens zien. Dus bouwde ik me hier een klein optrekje, want het kan ongenadig heet worden in deze streken. En ik ging zitten wachten.
Maar ik had al een raar voorgevoel. Dat had ik al toen ik nog thuis was en God mij voor de eerste keer riep voor deze opdracht. Toen dacht ik al, als dat maar niet verkeerd afloopt. Ik kan dan wel mooi die lui de wacht aanzeggen, maar stel je voor dat er niks van terecht komt. Of dat God zich bedenkt. Sta ik mooi voor aap met mijn boodschap. In onze wet staat: Wanneer een profeet iets voorspelt en het komt niet uit, dan is hij geen profeet van God, en hoef je je niks van hem aan te trekken. Weg je reputatie, kun je gaan omscholen, want wie wil je dan nog als profeet?
Er was nog iets anders waar ik bang voor was. Kijk de boodschap was heel duidelijk. Nineve is altijd een stad geweest met een enorme hoop geweld, hoerenkasten, afgodentempels, bedrog en leugens. Terecht dus, dat die omgekeerd zou worden. Eén flinke aardbeving en die ellende is over. Maar toen ik bezig was met preken, merkte ik dat de mensen er naar luisterden. Wat ik vreesde gebeurde – ze kregen berouw! Ze begonnen tot God te roepen! Ze stopten met hun misdaden, zelfs de koning deed eraan mee. Die vervloekte heidenen deden, wat mijn eigen volk al jaren niet meer doet: Tot berouw komen en de rotzooi uit hun leven wegdoen! Ze schreeuwden tot God om genade.
Ja maar dat was mijn bedoeling niet! Ze moesten met die schurkenstreken doorgaan, dan kon na 40 dagen de zaak opgeruimd worden. Maar ze kregen berouw en riepen tot God. Toen dacht ik al – straks gaat God nog genadig doen ook!
U moet goed begrijpen: Ik vind het prima dat God genadig is en geduldig, vriendelijk en vergevend – voor mijn volk, voor Israël, voor mijzelf. Wij zijn tenslotte zijn volk. Maar voor de heidenen, die goddeloze, onbesneden schurken en hun macht? Absoluut niet.
Ik ging zitten kijken. De 40-ste dag verstreek en er gebeurde niks. Ja, in de stad wel, allemaal mensen die hun leven beterden en zo. Maar een aardbeving? Een scheur in de grond die de stad verzwolg? Vuur en zwavel van de hemel? Niks van dat alles. God was genadig voor die heidenen.
Ik was toch zo kwaad! Ik was des duivels. Ik heb het God voor de voeten gegooid! Dat Hij genadig was en vergevend en vriendelijke en geduldig! Mijn leven was in 1 keer zinloos geworden. Mijn faam als profeet was weg. Mijn boodschap was een leugen geworden. En Nineve leefde maar door – ik moet toegeven, anders dan voorheen, maar toch.
Hoe kon ik zo terug naar mijn eigen volk. Ze zouden nog minder naar mij luisteren. Het is zinloos God te dienen, zouden ze zeggen. Het maakt niks uit of je Israëliet bent of heiden, God doet toch niks!
Dat laatste is een fout idee, trouwens, want God doet wel degelijk wat, zelfs wanneer Hij niks doet! Dat heb ik gemerkt! Ik schreeuwde mijn woede en frustratie tot God uit. Ik riep erom dood te mogen gaan!. Gek is dat – in de vis schreeuwde ik erom te mogen leven. Nu wilde ik sterven, me verstoppen in het dodenrijk voor deze God. Onzin vanzelf. Zelfs het dodenrijk is geen goeie verbergplaats voor God. Dat wist ik immers! Hij heeft mij uit de dood opgeroepen! Denk u vooral niet, dat u zich voor God kunt verbergen in dood en leven. Hij vind je altijd!
Weet u wat God tegen me zei? In plaats van me dood te gooien met een bliksem, vroeg Hij heel vriendelijk: Is het terecht, dat je zo kwaad bent? Nou ja zeg, dat deed zo ongeveer mijn bloed koken!
Daar kwam nog iets bij. Dat hutje van me – dat was niet alles, veel te heet en zo. Op een morgen ontdekte ik dat er een plant, een ricinus opgroeide. Dat was mazzel! Een snelle groeier, grote bladeren, veel schaduw, veel aangenamer dan zo’n benauwd hutje (hebt u wel eens in zo’n ding in de hitte gezeten? Kamperen? Nou dan weet u wat ik bedoel!)
Dus die plant die groeide op en ik dacht, morgenvroeg kan ik lekker in zijn schaduw zitten. Maar er ging wat mis, die nacht. Ik weet nu, dat God dat zo regelde, maar wist ik toen veel. Ik zag alleen dat de bladeren verdord waren. Een of ander ongedierte. Ik had natuurlijk geen bestrijdingsmiddelen bij me. Dus daar zat ik met mijn hoofd in de zon. Toe kwam er een stormwind uit het oosten, heet! Verschroeiend. Hij blies mijn huisje zo ongeveer aan flarden. Nog meer zon.
Ik kreeg last van de hitte. Toen begon ik God te verwijten en maakte Hij mijn bloed aan het koken door zijn vriendelijke vraag. Ik kan u verzekeren, bloed dat kookt in de zon is ongezond! Ik voelde me beroerd worden, duizelig, misselijk, kreeg barstende kooppijn, viel om en dacht: Nou wil ik wel dood – het dodenrijk is vast koeler dan dit.
En toen zei God nog een keer: Is het terecht, dat je zo kwaad bent om die plant? En ik vond de kracht om terug te schreeuwen: Natuurlijk ben ik kwaad, hartstikke kwaad!
Toen zei God opnieuw iets tegen me. Hij zei: Die plant kwam in 1 nacht op en de volgende nacht was hij alweer verdord; je hebt hem niet laten groeien en je hebt er geen zorg aan hoeven besteden. Toch had je graag gezien dat hij gespaard bleef. Zou Ik dan Nineve niet sparen, die grote stad met meer dan honderdtwintigduizend mensen, die zich nergens van bewust zijn nog afgezien van al die onschuldige dieren?
Ik dacht eerst nog: onschuldige dieren? Hebt u die pitbulls in de stad niet gezien met hun foute bazen?
Maar toen dacht ik wat verder na. Ik had medelijden met een plant – nou ja, ik had medelijden met mezelf! Maar ik had toch graag die plant willen houden, al was het alleen al om mijn plezier. Toen dacht ik – zou God soms plezier hebben in Nineve? Ja niet zoals ze eerst deden vanzelf, maar nadat ze zich verbeterd hadden? Waarschijnlijk wel. Voor het eerst in de geschiedenis van de stad heeft de hele bevolking tot God geroepen. Al die tijd daarvoor hadden ze geen oog en geen tijd voor Hem en deden waar ze zelf zin aan hadden, meestal slechte dingen. Nu ineens hadden ze oog voor God en tijd voor God. En daar gaat het God ook om. Dat weet ik. Daar werken profeten uiteindelijk voor, dat mensen weer met God gaan leven.
Ik keek naar de stad met andere ogen! Een beetje met Gods ogen. Wat indrukwekkend – zoveel mensen die met God gingen leven! Wat zonde om ze te doden! Vele malen erger dan mijn plantje.
Toen kwam er hoop in mijn hart. Hoop voor mijn eigen volk, dat naar God niet luistert. Gods plannen zijn nog steeds dezelfde: mensen wakker roepen, mensen dicht bij Hem laten leven, mensen redden uit eeuwige verlorenheid en vormen voor zijn toekomst.
Ik dacht aan de Messias die voorzegd is. Aan de ommekeer die Hij zal veroorzaken, de redding voor de hele schepping en het vrederijk dat aanbreekt Nineve kan daarin meedoen!
Zou mijn eigen volk erin mee kunnen doen? Dat hangt er van af of ze oog en tijd voor God hebben. Hebben ze dat zoals Nineve, dan is er plaats in Gods rijk voor zijn oude volk.
En ik? Ik dacht: Zou er voor mij ook plaats zijn bij God na dit hele gedoe? Nadat ik zo kwaad ben geworden op Hem? Toen wist ik ineens van binnen, dat dat inderdaad zo was. Dat God mij ook plaats gaf door mijn zonden te vergeven, door genadig en vriendelijk te zijn en geduldig. Dat laatste heeft Hij in mijn leven wel laten zien, dunkt me.
In elk geval – ik heb voor God mijn schulden beleden en mijn woede afgezworen. In elk geval heb ik liever een genadige God, dan een die zich vastbijt aan zijn oordeel en straf.
En hoe zit dat met jullie, beste mensen? Was dit voor jullie een aangenaam, schouwspel, zoals ik eens dacht dat de straf voor Nineve een aangenaam schouwspel was? Ik kon niet langer toeschouwer zijn, maar leerde van God wijsheid over mijn eigen leven. Wat doen jullie? Toekijken? Meedoen? Zijn jullie klaar en bereid om in Gods toekomst nu mee te gaan spelen?
Dan weet u de weg: Roep tot God, Hij vergeeft alle zonden en opent een nieuwe weg van leven.
Nu vliegt deze duif maar weer eens naar huis. Misschien wil God me nog wel eens gebruiken als profeet – ik zie wel. Een ding weet ik zeker, vishandelaar wordt ik nooit!
(Jona af)