Discussie met een veerboot!
© Anne de Vries 2009
(te spelen als toneel met onzichtbare tegenspeler of te citeren;
situatie: haven van Leardal aan de Sognefjord in Noorwegen bij de loopplank van de veerboot)
Passagier: Hallo Veerboot!
Veerboot: Hallo passagier!
P: Zeg ik wil graag naar de overkant!
V: Nou dat treft – ik ga daar straks heen.
P: Is dat zo? Nou maar dat is geweldig.
V: Dat is zeker geweldig – anders zou je moeten zwemmen.
P: Absoluut – en weet je, ik heb watervrees.
V: Ja, dat maakt het zwemmen wel wat een riskante onderneming, lijkt mij
P: Zeg dat wel. Daarom ga ik ook niet wadlopen.
V: Dat zou ik je ook niet aanbevelen – je kunt niet lopend van hier naar de overkant van de fjord zonder te zwemmen en de stroom is levensgevaarlijk.
P: Dat is ook de reden dat ik niet met een eigen bootje ga; ik ben bang om te slaan.
V: Heel verstandig! Nou ik zou zeggen, kom aan boord! Heb je een kaartje?
P: Jazeker – maar er is 1 ding..
V: Ja wat is het probleem?
P: Nou ja, die loopbrug.
V: De loopbrug? Wat is er met de loopbrug? Is ie niet stevig genoeg?
P: Jazeker, hij ziet er heel solide uit en ik zie dat er mensen overheen lopen, die zwaarder zijn dan ik.
V: Wat is dan het probleem? Heb je hoogtevrees?
P: Nee, dat is niet een probleem – hij is breed genoeg, dus je ziet het water niet eens.
V: Maar wat is dan wel het probleem?
P: Nou, dat je maar 1 loopplank hebt.
V: Pardon?
P: Ja, daar houd ik niet van, van dat dwangmatige.
V: Nou ja zeg, hoezo dwangmatig?
P: Nou dat is toch duidelijk – iedereen die met jou naar de overkant wil moet erover, er is geen andere manier.
V: Ja waarvoor ook – deze loopplank voldoet toch prima?
P: Ja maar ik heb graag wat keuze vrijheid. Als ik nou eens vanaf de rotsen over de reling klim?
V: Zou ik niet doen, als ik je was – het water is diep hier en het is levensgevaarlijk geklauter.
P: Of als ik nou een heel grote sprong neem, zodat ik de loopplank niet raak?
V: Wat is je PR?
P: Mijn PR – die is verder wel goed geloof ik – ik heb daarvoor een reclamebureau ingehuurd om dat een beetje op peil te houden.
V: Nee, niet je public relations – je persoonlijke record.
P: In wat?
V: Nou in ver springen vanzelf – je wilt toch over de loopplank heen springen?
P: Ach zo – eh, zie je, daar was ik nooit zo goed in, zeker niet met een koffer in de hand, ook al heeft die wieltjes – 3,5 meter?
V: Daar redt je het niet mee!
P: Nou ja zeg, wat een arrogantie, dat het om 1 loopplank gaat. Je had toch gemakkelijk ook nog een andere kunnen neerleggen. Ik kan me daar erg over opwinden.
V: Deze loopplank voldoet prima hoor.
P: Ik maak me daar kwaad over – wat een discriminatie tegenover passagiers, die op een andere manier bij jou aan boord willen komen – die kunnen dat niet eens. Net alsof andere manieren niet deugen, alsof andere te slecht zijn om mee te mogen.
V: Hallo zeg – er is toch een loopplank, dat is toch voldoende? Iedereen mag aan boord komen via de loopplank.
P: Ik vind het ongehoord, deze exclusiviteit, die arrogantie, dat dwangmatige, dat ik geen keuze heb om een andere manier te gebruiken. Ik denk zelfs dat het in strijd is met de universele rechten van de mens, dat je mij die keuze niet geeft! Misschien maak ik er wel een rechtszaak van en klaag je aan bij het Europese hof! Wat zeg je daarvan, meneertje veerboot?
V: Kom nou maar aan boord – gebruik de ene plank.
P: Zoveel te meer ik erover nadenk, zoveel te bozer word ik. Ik ga daar niet aan meedoen, ik weiger gedwongen te worden om gebruik te maken van je loopplank, ik verzet met daar tegen.
V: Ik ga over een paar minuten weg, je moet het zelf weten, als je er geen gebruik van maakt, mis je de boot (woordspeling, ha grapje)
P: Ba, wat een dom grapje – ik ga niet. Ik blijf hier nog liever om wortel te schieten dan dat ik me moet overgeven aan jouw arrogantie en bekrompenheid. Je gaat maar – ik ga niet mee!
V: Jammer – ik had je graag meegenomen…..