Maria van Bethanië (in de paasnachtdienst)
Ik wist dat zou gaan gebeuren!
Ik wist dat Hij zou gaan sterven, dat we Hem moesten begraven, dat we zijn lichaam moesten balsemen.
Ik wist het.
Hij kwam vaak bij ons thuis, bij Lazarus mijn broer en bij mijn zuster Martha. Ik ben Maria van Bethanië. Martha en ik lijken van buiten heel erg op elkaar, maar van binnen zijn we heel anders. Martha is heel direct, kan goed regelen en de huishouding organiseren. Ik niet, ik luister graag naar mensen en denk er over na.
Ik luisterde graag naar Jezus en zat graag aan zijn voeten op de grond. Martha was er wel eens boos om, wanneer ze alleen de afwas moest doen.
Maar Jezus was zo indrukwekkend – Hij sprak woorden van eeuwig leven.
Misschien denkt u: Nou dat is wel een beetje overdreven?
Ik heb het zelf gezien, toen mijn broer doodging ondanks alle goeie zorgen. Hij was al 4 dagen in het graf, toen Jezus kwam en Lazarus uit de doden terugriep. Ik heb het met eigen ogen zien gebeuren. Jezus is de Messias van Israël en heeft de macht over leven en dood.
En toch wist ik dat Hijzelf zou sterven.
Hij sprak er vaak over, maar de anderen wilden niet luisteren. Het gevaar kwam steeds dichterbij.
Op den duur kon ik het niet langer volhouden en kocht een pond nardusmirre.
Ik nam het mee naar huis. Jezus kwam bij ons eten. Toen nam ik de mirre, knielde bij Jezus neer en goot het over zijn voeten. De geur ervan dreef door de kamer en vulde ons hele huis. Ik droogde ze af met mijn haren.
Ze vielen allemaal over me heen. Judas Iskarioth schreeuwde dat die mirre voor 300 zilverstukken verkocht had moeten worden voor de armen. Ik vertrouwde hem niet, maar de anderen riepen ook dat het jammer was.
Alleen Jezus niet.
Hij zei: Laat haar geworden, dat heeft ze moeten doen voor de dag van mijn begrafenis.
Hij begreep mij. En ik begreep Hem. En toch ook niet.
Want nu is Hij echt dood, de mens die mijn broer levend maakte is een afgrijselijke dood gestorven. Waarvoor? Voor wie? Ik weet het niet.
Hij is dood. Ik zal niet meer aan zijn voeten zitten te luisteren. Maar ik zou mijn hele leven ervoor over hebben, als Hij weer tot leven zou kunnen komen. Maar die macht heb ik niet. U misschien? En Jezus die die macht had, is nu zelf dood.
Ik weet het: God heeft die macht ook – maar mag ik daarop hopen?
(gaat af)