In vrij veel theologisch denken overheerst een tweeslachtige mening met betrekking tot de plaats van kinderen in kerk en gezin. Enerzijds zijn kinderen onmondig, niet verantwoordelijk en in zekere zin stemloos en onbelangrijk – theologie wordt vanuit volwassen oogpunt gemaakt; maar het kind is tevens al bijna een volwassene en moet zich in het geloofsleven zo snel mogelijk aanpassen aan wat volwassenen geloven en doen.
Vanuit Mattheus18 komt een heel ander beeld naar voren. Niet de kinderen moeten zich aanpassen maar de ouderen. Het kind staat centraal, niet de oudere. Ouderen hebben de opdracht elk kind te ontvangen in Jezus’ naam. Dat betekent vanuit de opdracht van Jezus, onder zijn gezag kinderen behandelen, zoals Jezus dat deed: met respect, met zichzelf weggevende liefde die niet beschadigt maar bevestigt, zonder speciale voorwaarden aan de relatie met Hem te verbinden. Kinderen hoeven niet aan speciale voorwaarden te voldoen om bij God te horen. Gods liefde voor hen is onvoorwaardelijk. Ouderen moeten komen tot ommekeer, verandering van gezindheid, denken en instelling van leven. Dat wordt niet aan kinderen opgelegd. De consequentie van deze tekst is, dat kinderen dus ook niet aan speciale voorwaarden hoeven voldoen om aanvaard te worden door ouders en kerk!
Dit hoofdstuk is een scherpe waarschuwing tegen het schenden van kinderlevens. Daarin is Jezus zeer radicaal door te zeggen dat daders beter kunnen “verzuipen” (of verzopen worden), dan dat ze een kind schenden.
Dit is een scherpe kritiek ook aan alle theologie en kerkpraktijk, die enerzijds kinderen ontkent in hun bestaan en anderzijds hen zware lasten wenst op te leggen. Er rust een collectieve schuld op ouderen, die dat toestaan. De verantwoordelijkheid voor het welzijn van kinderen berust bij ouders/ouderen en kerk, die hen onvoorwaardelijk genegenheid, respect, bescherming en verzorging dient aan te bieden. Alle vormen van geweld aan kinderen, lijfelijk, geseksualiseerd of psychisch worden hiermee tot doodzonden.
Anne de Vries 30-8-1995